Het huis waar papa woont, organiseerde een kerstdiner voor bewoners en hun familie. De kans dat m’n vader hier niet heen wilde was groot. Hij blijft het liefst op z’n eigen kamer. Maar ik vond dat ik moest gaan. We zouden wel zien. En ik had een sprankje hoop dat het misschien zou lukken. En daarom reden we vanmiddag de bekende 140 kilometer naar m’n vader.
Het was al later in de middag en waar ik al bang voor was; papa lag te slapen in de veronderstelling dat het midden in de nacht was. Ik kan er maar niet aan wennen, papa in z’n pyjama, papa liggend in bed.
Een verzorgster deed een lampje aan en vertelde dat wij er waren en graag met hem een hapje wilden eten. Hij was goed te spreken maar wilde er niets van weten en vroeg vriendelijk het licht weer uit te doen en of we weer wilden gaan. Wat we ook zeiden, hij wilde écht verder slapen.
Ik deed m’n meegebrachte bloemen in de vaas en zei papa gedag. We zouden ergens anders wat gaan eten en daarna nog even terugkomen. Na het eten belde ik voor de zekerheid nog even met de leiding of m’n vader wakker was, we waren nog in de buurt. Maar hij sliep nog steeds. En dus reden we de 140 kilometer weer terug.
Was het een stom idee geweest om weer anderhalf uur heen en terug te rijden? De kans was immers groot dat pap niet mee wilde. Maar ik kon het écht niet over m’n hart verkrijgen om niet te gaan, ik kon het op z’n minst proberen. Ik heb hem even gezien en hij heeft weer verse bloemen. Dat is ook wat waard. Tot volgende week pap.