De buurman was overleden en lag thuis opgebaard. Drie jaar geleden had ik dat doodeng gevonden. Het idee van een lijk in een huis, dat hoorde gewoon niet. Lijken horen in de koelcel, veilig in een mortuarium. Maar zo denk ik er na jouw overlijden niet meer over. Dan is een lijk niet zomaar een dood persoon, dan is het iemand van wie je houdt, waar je herinneringen aan hebt. Jij, of iemand anders die de overledene heeft gekend.
Ik dacht dat ik het heel eng zou vinden, een dood persoon in het echt zien. Ik had dat niet eerder meegemaakt. Maar ik moest het doen, ik wilde je nog één keer zien. Dat was ik je verschuldigd en dit was m’n allerlaatste kans.
Het was het moeilijkste wat ik ooit heb gedaan, jou na twee jaar weer zien. Niet in levende lijve maar in je kist, levenloos en koud. Maar ook heel mooi en rustig.
Het was helemaal niet eng. Vrijwel meteen na mijn eerste blik op jouw wilde ik niet meer weg. Het was juist heel erg fijn om bij je te zijn. Mijn gedachte bij ‘een lijk’ was meteen anders. En dus vond ik de dode buurman ook niet meer eng.
Ik weet dat het praktisch niet zou kunnen maar ik wou dat je bij me thuis had gelegen. Dan was ik misschien wel naast je gaan liggen. Dan was ik elke minuut van de dag bij je geweest. Door je haar gestreken, je handen vastgepakt. Dan had ik je van alles verteld. Misschien had je het stiekem nog gehoord, mijn aanwezigheid gevoeld.
Maar je was niet bij me. Je lag in een koelcel tussen andere overledenen. Als ik het over kon doen, zou ik het anders hebben gewild. Maar we kunnen het niet over doen, en ik wil zoiets nooit meer overdoen. Slaap lekker lief zusje.
