Ik kan je niet opzoeken. Ik mis je. Ik wil gewoon weer even bij je zijn. Je voelen, je in je ogen kijken. Gewoon bij je zijn, ook al weet je niet meer wie ik ben. Ook al kunnen we niet meer echt een gesprek voeren. We kunnen videobellen, dat is fijn. Maar ik durf vaak niet zo goed te bellen, ik wil je niet in de war brengen. En zelf vind ik het ook best lastig. Je mist me niet. Dat doet pijn, maar ik denk dat ik er inmiddels aan gewend ben. Voor zover je aan zoiets kunt wennen.
Vandaag wandelde ik door de stad en hoorde ik iemand pianospelen. Meteen dacht ik aan jou. Wat zou ik je graag weer zien spelen. Ja, ook dat ene liedje die ik inmiddels meer dan 100x heb gehoord. Nog geen vijf minuten later ontving ik een foto van je. Via een medewerkster via een speciale app. Wat fijn om je weer even te zien. Ik besloot te bellen, zonder beeld.
Je vertelde uitgebreid over het weer, zei dat je het fijn had en je goed voelde. Je haalde woorden door elkaar, meer dan de laatste keer dat ik je zag. Ook vroeg je belangstellend naar hoe het met mij ging. Ik merkte dat je geen idee had wie je aan de lijn had, maar dat maakte niet uit. Je was heel vriendelijk en opgewekt.
Toen ik daarna nog even de medewerkster aan de lijn had om te vragen hoe het met haar ging, was je achter de piano gaan zitten. Ik hoorde je pianospelen, de klanken die ik zo graag hoor. In gedachten zag ik je zitten op de piano kruk. Wat fijn om te weten dat het goed met je gaat en niets meekrijgt van alles wat er ‘daar buiten’ afspeelt. Ik mis je ontzettend. Hopelijk tot snel lieve pap.